Ruimte

Twee weken nieuwe stijl liggen alweer achter mij. Op de eerste dag van het eindredacteursschap stond al de eerste collega bij mijn bureau. Hij had slecht nieuws: of ik even mijn camera plus kast aan hem af wilde staan.

Dat deed toch even pijn.

Al vijf jaar lang koester ik mijn apparatuur. Alles wat een volleerd camjo nodig heeft, zit in twee tassen. Een statief in die lange zwarte. (Tientallen keren ben ik onderweg gevraagd wat daar in hemelsnaam in zit. In december maakte ik nog een reportage over een studentenkoor in Utrecht. Op de gang vroegen wat jonge lui aan mij of ik misschien bij hun band wilde. Ze zochten nog iemand die trombone kon spelen.)

En die blauwe, de Portabrace. Die cameramensen over de hele wereld meteen herkennen. Ah! Daar heb je nog zo iemand! Iemand die iets met filmen doet!
Met daarin het belangrijkste, het échte instrument: de V1, (die inmiddels alweer ouderwets is, maar die me toch door dik en dun heeft begeleid en die geen één keer kapot is gegaan). De zender (zonder dat ding ben je nergens als camjo), koptelefoon (ik herinner me ineens dat ik er nog eentje heb laten liggen in een drogisterij in Soesterberg; wellicht kan die collega die nu nog even ophalen?). En een stapel bandjes en batterijen.

Potrabrace

Alles zomaar ineens in de handen van iemand anders.
Ik ben de afgelopen 14 dagen niet buiten geweest, ik heb niet gewit (met een wit blaadje de kleuren afstemmen), niet scherp gesteld, geen scherptediepteverlegging gedraaid, en mijn aandacht niet verdeeld tussen camera- en interviewtechniek.

En toch: ik vind mijn nieuwe baan leuk.
Meer dan leuk. Op zaterdag verheug ik me alweer op maandag, en dat lijkt me een goed teken.

De energie die eerder in het sjouwen van de spullen ging zitten, in de dubbele concentratie van het technische en het inhoudelijke draaien, in het autorijden, de vraag of alle informatie op locatie nog dezelfde zou zijn, en in de strakke deadline als je pas om vier uur weer achter de editset zit – al die adrenaline heb ik nu over om nog meer in mijn eigen hoofd te zitten. Er is ineens ruimte.

Om te bepalen welke onderwerpen eerst komen. Kranten beter te lezen. Het ANP te volgen. Voelsprieten te ontwikkelen voor hetgeen ik over een uur moet doen. In de regie te zitten. Veel beter naar teksten te kijken. Of naar de voorbereiding van een reportage. En tenslotte: reportages te beoordelen.
In al die dingen blijk ik ontzettend veel plezier te hebben.

Even heb ik overwogen om de naam van mijn blog te veranderen, maar ik vind dat ‘Ulli draait…nu even eindredacteursdiensten’ ook gewoon door de beugel kan.

En ook al heb ik met wat weemoed even afscheid genomen van hetgeen waar ik inmiddels mee vergroeid leek – als ik na mijn tijdelijke functie toch weer dolgraag buiten in de regen wil draaien en ik sta dan met lege handen, zonder camera, dan herinner ik mijn hoofdredacteur aan zijn woorden:
“Dan krijg je straks toch gewoon weer een gloednieuwe?”

Voorlopig is het even prachtig zoals het is.

Heen en weer

Zu Hause

Een week geleden stapten we uit de trein vanuit Duitsland.

Binnen nanoseconden was ik niet alleen weer op Nederlandse bodem, maar dacht ik ook onmiddellijk aan morgen. Mijn werk, de oppas, de broodjes die ik ga smeren. Ik keek op teletekst of er nog interessante dingen zijn gebeurd terwijl we weg waren (nö) en programmeerde mijn brein weer op mijn oude gewone omgeving.

Lees verder “Heen en weer”

Dakloos in Berlijn

Dakloos in Berlijn

Het is vijftien graden onder nul en ik sta met mijn camera bij de
Bahnhofsmission am Zoo. Een luikje gaat open en dan halen de daklozen een pakketje boterhammen op, een banaan en warme thee of koffie.

Veel meer hulp krijgen ze hier niet, dus om een slaapplek te
veroveren, zullen ze verder door de stad moeten trekken. Binnen spreek ik met de vrijwilligers en vraag of er iemand is die ik op weg naar een Notunterkunft kan begeleiden. En filmen.

Lees verder “Dakloos in Berlijn”

Ik mag nog een keer!

S-Bahn im Winter
S-Bahn im Winter

Zo was het dus niet helemaal gepland.

Autoreizen in de winter is niks voor kinderen van twee, en dus hadden we besloten om de trein te nemen.

Die altijd gaat, behalve afgelopen vrijdag.

Eerst stond er 12 minuten op het bord in Hengelo. Daarna 27. En toen zei de website van de Deutsche Bahn op mijn minicomputer dat alle treinen van Schiphol tot Berlijn vandaag uit de dienstregeling worden gehaald. Zonder vervanging.
Er hing teveel ijs aan de bovenleiding.

We gingen de auto weer ophalen, onze zoon uitleggen dat de trein niet rijdt vandaag (die pikte dat wonderbaarlijk wel), en toen een nachtje erover slapen in Drenthe.

Dan maar met de auto, en dankzij onze vier-wiel-aandrijving (waar vriend J. de afgelopen dagen niet over uitgepraat raakt), konden we de kadootjes onder de kerstboom een dagje later uitpakken.

Nu is Max gestald bij Oma in het bos, en zijn wij naar de grote stad getogen. Waar morgen en overmorgen tussen de sneeuwbergen nog een heleboel werk op me wacht. Want ik ga opnieuw aan de slag bij de RBB Abendschau, waar ik in maart al een keer twee weken lang reportages mocht maken.

Het is maar twee dagen en toch: ineens voor een ander werken is een uitdaging, zet mijn zenuwen op scherp en zorgt ervoor dat ik nog meer mijn best doe dan anders. Dus dat kan alleen maar goed komen. (En het mag van mijn baas).

Bovendien zijn dat voorlopig ECHT mijn laatste twee verslagen voordat ik op 4 januari aan mijn nieuwe functie begin. Toch gek.

Ik heb er zin in. En vandaag sneeuwlaarzen aangeschaft om morgen ochtend op tijd op mijn werkplek te kunnen arriveren.

Bijspijkeren

Langlaufen
Langlaufen

Het was er steenkoud. Als je naar je slaapkamer ging, moest je haast rennen, anders bevroor je. Want het grote donkere huis had alleen maar één grote Kachelofen in de huiskamer waar je bij binnenkomst je voeten tegenaan kon houden. We zaten daar met wel zes volwassen stellen en de bijbehorende kinderen, waarvan ik er eentje was.

Lees verder “Bijspijkeren”

Ik word chef

Ik heb het laten bezinken. Ben gewend aan de gedachte. Stel me er langzaam op in.

Vanaf 1 januari ben ik eindredacteur.

Dat betekent een heleboel dingen:

Ik ben voorlopig aan mijn laatste twee weken als verslaggever begonnen. (Vooralsnog duurt mijn nieuwe baan van januari tot september, dus de camera ga ik nog niet opbergen op zolder.)

Ik ga weer fulltime werken. (Twee jaar lang heb ik genoten van 24 uur Utrecht; nu houdt de vrijdag weer op een vrije dag te zijn.)

Ik mag mijn mening opdringen aan (tot nu toe gelijkgestelde) collega’s. (Gelukkig weten die al dat ik een eigen mening heb. Maar nu krijgen ze die ook nog eens iedere dag te horen.)

Ik mag aan de andere kant van de medaille ruiken. (Beslissingen nemen, reportages beoordelen, samenwerken met presentatoren en de rest van de eindredactie.)

Ik weet niet of ik het kan. Want ik heb het immers nog nooit eerder gedaan.

Maar ik zal proberen om een goede chef te zijn.

En nog steeds dezelfde Ulli te blijven.

Nu ECHT

Eigenlijk heb ik gisteren voor het eerst zo’n echte ECHTE Sinterklaasavond gevierd. Ten eerste was het op 5 december, en dat komt niet vaak voor. Want Nederlanders gooien hun feestdagen graag op de dag van de week dat het ‘t beste uitkomt. Dus ook deze.

Ten tweede heb ik nu een peuter van 2 (en een half) en daarmee is het voor het eerst ook een kinderfeestje.

Jarenlang heb ik mijn schoonfamilie moeten overtuigen dat ik ook dit jaar weer lootjes wil trekken. In 1998, in 99, in 2000. Ieder jaar zuchtte mijn schoonmoeder dat dit eigenlijk helemaal geen feest voor volwassenen was, en of we het niet misschien even wilden overslaan.

Klonk in mijn oren niet overtuigend.

Dit was toch een puur Nederlands feestje? Met heel veel poespas eromheen? Met pietenmutsen, pepernoten, een echte boot en zelfs een ECHTE Sint? Ik zoog het in me op.

Zoiets had ik in mijn Duitse leven daarvoor nog nooit meegemaakt immers. Daar gaat dat zo:

Op 6 december (vandaag dus) heb je ‘s ochtends ineens iets in je schoen, maar die meneer die Nikolaus heet, is in de nacht daarvoor nergens te bekennen (laat staan in de voorafgaande weken). Een Duits kind kan hooguit gissen dat die beste meneer een rood gewaad draagt en dat zijn slee ergens echt wel even moet hebben gestopt. Maar een Nikolaus echt ZIEN? Nee hoor, die beste man ben ik nog nooit tegengekomen.

Duitse sprookjes staan namelijk in boeken. Nederlandse liggen gewoon op straat. En op het water.

Hoe kun je het anders verklaren dat een HEEL land in staat is om een paar weken lang ieder kind om de tuin te leiden? Iedereen – zelfs de meest consciëntieuze verslaggevers, burgemeesters, politici of managers – krijgen het voor elkaar om heel even hun kinderlijke fantasie te laten prevaleren boven de nuchtere en pragmatische zicht der dingen die ze de rest van het jaar hanteren?

En dat alleen maar om een groot Real-life-Sinterklaasspelletje mee te spelen? Met echte acteurs? Zo echt, dat je ze niet eens zo mag noemen? Want hij bestaat natuurlijk, die Sint. Daar twijfel ik na zoveel jaren niet meer aan. Ik heb ‘m nu immers al heel vaak gezien.

Het enige waar ik me nu nog zorgen over maak, zijn de cadeautjes.

Waar moet ik ze allemaal kwijt?

En wat zal dat met mijn kind doen als hij ieder jaar begin december voor een berg inpakpapier staat, en nog geen drie weken later alle ‘oude’ presentjes alweer worden ingewisseld voor de ‘nieuwe’ Duitse kerstpakketjes?

Een verwend kreng wordt het.

Maar ik voel me geroepen om waardevolle culturen overeind te houden, dus het moet.

De enige die het nakijken heeft, dat is Nikolaus. Want die schoen op 6 december, die kan er niet ook nog eens bij.

Sorry, meneer. Maar dan had u maar wat vaker uw gezicht moeten laten zien.

Dit wordt een lang stuk……….

IR 2342 Havelsee by Ulrike Nagel

Er staat: 2x overstappen. 3x overstappen.
Nog een keer.

2x keer overstappen. 4x overstappen.

Ik probeer een ander station. Deventer. Hengelo. Amsterdam. Bad Bentheim. Niks. Als ik na 11 december vanuit Nederland rechtstreeks naar Berlijn wil rijden, dan kan dat niet. Want mijn trein is verdwenen uit de nieuwe dienstregeling. Ik snap het niet, en probeer het een derde keer. En daarna nóg een keer.

Mijn trein – daarmee bedoel ik de IC tussen Amsterdam en Berlin Hbf.
Toen de wereld nog geen internet had en de brieven binnen Europa drie keer sneller op hun bestemming kwamen dan nu, toen ik nog geen mobiel had gezien en nog brievenschrijvend door het leven trok, toen vriend J. en ik verliefd op elkaar stonden te wachten, op ijskoude perrons, meerdere keren per jaar, met klamme handjes en geen enkele garantie dat de ander ook daadwerkelijk zou uitstappen, toen heette mijn trein nog IR (Interregio).

Hij stopt in Amersfoort, in Hengelo, in Osnabrück, in Hannover. En daarna stopt ie in Berlijn. Die dus.
Sinds enkele jaren heet die trein IC (Intercity). Hij is met de jaren langzamer geworden. Hij is voller. En stopt op meer stations dan ik gewend was. Maar ok, hij was er nog steeds.

En vandaag dus niet meer.
De Deutsche Bahn heeft een nieuwe winterdienstregeling. En vanaf vandaag kun je online tickets boeken. Maar dus niet voor die enige rechtstreekse verbinding tussen Amsterdam en Berlijn. Zonder overstappen.

Ik klim in de telefoon. Ik bel met Frau Kundenservice. Die mij uitlegt: “Jawel hoor, mevrouw. Dat kan gewoon, dat treinen na het invoeren van de nieuwe dienstregeling niet meer bestaan. Ja hoor. Ja, dat kan echt hoor.” Dat we het hier over een internationale trein hebben die om de twee uur gaat, al minstens 16 jaar lang en waarvoor geen enkel ander traject denkbaar is, dat doet Frau Kundenservice niks. Mij wel. Tot tien tellen dreigt te mislukken.

Ik probeer het nog even via Herr Kundenservice, word direct doorgezet naar een vriendelijke mevrouw in Berlijn die mij helaas ‘auch nicht weiterhelfen’ kan. En speur op het internet of ik een letter vind over mijn verdwenen trein. Niks.

Nog één poging dan. De NS. Afdeling internationale treinen.
“Er zijn nog 8 wachtenden voor U.”

Ik geef op. Typ het concernadres in. Klik op ‘Presse’ en bel met de woordvoerder.
“Ik heb het geprobeerd. Ik heb geheel privé drie kwartier lang getracht mijn trein terug te vinden. Maar ik ben ‘m kwijt. En ik ben ook journaliste. Dus bij deze: kunt U mij vertellen waar ie is gebleven?”
“Ja, dat kan ik”, antwoordt een bijzonder opgetogen persvoorlichter (hij heet Holger Auferkamp, mochten jullie hem nog een keer nodig hebben).
“De trein is nog niet opgenomen in de dienstregeling. Over twee dagen is dat helemaal rond, en dan kunt U die gewoon weer boeken.”

Mijn trein is terug! Was nooit weg! Alleen virtueel! Heel eventjes. Ik wil meneer Auferkamp wel omhelzen, zo blij ben ik! Ik wist het wel! Dit kon niet! Opgelucht vraag ik of zij die info alsjeblieft ergens op hun website willen zetten. En of ze het ook even door kunnen geven aan Frau Kundenservice vooral, die mij zo onprofessioneel wilde afschuiven. Meneer Auferkamp geeft mij helemaal gelijk.

Op 4 november ben ik de eerste die mijn oude vertrouwde trein meteen weer probeert te boeken. Deze keer gaat het lukken. En mocht dat bij jullie niet zo zijn: bel meneer Auferkamp!

Met z'n hoevelen zijn we hier eigenlijk?

Hoeveel mensen van jullie verstaan geen woord Duits? Riep ene Judith Holofernes in de menigte.
Een zevental handen stak omhoog.
Niet genoeg om echt een tolk te hoeven inschakelen.
Hoeveel van jullie komen echt uit Amsterdam? Driekwart van de armen.

Want de teksten van ‘Wir sind Helden‘ zijn niet de makkelijkste. Althans staan ze zelden tot nooit in boeken als Der Übungsmeister (ik heb met eigen ogen gezien dat het schoolboek van vriend J. precies zo heette).

Nou maakt het met muziek doorgaans niet zo heel veel uit of je het woord voor woord kan volgen. Mits het goede muziek is, en dat is bij Judith en haar mannen extreem het geval.

Toch vroeg ik het me af: wie hier meezong, moet wel Duitser zijn. En wie de lippen stokstijf op elkaar hield, Hollander.
Zo simpel is de wereld maar weer eens niet.

Want terwijl er bij het ene liedje met best simpele lyrics niemand zong, deinde de hele zaal ineens mee met dat andere optreden. Ik kon de tekst niet uit mijn hoofd, maar driekwart van de zaal wel. En hard ook. Judith werd ineens weggeblazen. Geen Nederlands accent te bekennen.

Stonden hier nou toch voornamelijk Duitsers?
Jongens, zeg op, met z’n hoevelen waren we nou eigenlijk?