90’s now of Proleten aus den Neunzigern

‘Die Neunziger’. Dat vond ik altijd al leuker klinken dan ‘De jaren 90’. Het Nederlandse equivalent heeft iets oubolligs. En dat hoort niet, want ik verkeer nog steeds in de veronderstelling dat ‘die Neunziger’ hartstikke hip zijn.

Wellicht een misvatting van mijn eigen generatie, want geef toe: de muziek uit dat decennium is ronduit slecht. Eén voor één worden de titels in ‘foute uren’ gedraaid. En je mag er amper voor uitkomen dat je best wel een ‘happy hardcore typetje’ bent. Want dat staat zo stom.

En toch heb ik afgelopen weekend weer eens met mijn handen in de lucht met een plakkerige spijkerbroek aan mijn kont in een bomvol Berlijns zaaltje gestaan. Eentje waar de toeristen niet komen, omdat er geen hardcore house-dj’s draaien. Er zijn geen darkrooms, en van een ‘alternatieve scene’ kun je ook niet spreken.

Nee, het was eigenlijk wat je een vroeger een ‘disco’ noemde. Met oudere meisjes om me heen wiens haar of té zwart of té blond was. Of in het ergste geval allebei (blond laagje boven zwarte slierten). Die ordinaire sieraden en glittertopjes droegen. En die waarschijnlijk in een echte Berlijnse club geweigerd zouden worden. Het Berlijnse prototype van de ‘Proll’*.

*(Het voert bijna te ver om dat hier te willen uitleggen. Het woord stamt af van ‘Prolet’, en dat was vroeger een benaming van de gewone arbeider, de sociale onderklasse die in het industriële tijdperk het onderspit delfde. Dit soort meisjes zijn de Prolls van deze tijd. Ze zitten ongetwijfeld ergens achter de kassa en hebben bepaalde gedragskenmerken. Net als hun mannen. Die hun bierflesjes ook overdag niet meer loslaten, die altijd gympen onder hun spijkerbroeken dragen. En die met trots een haarpluk blond verven, zonder dat ze meteen op het eigen geslacht hoeven te vallen.)

Afgelopen weekend maakte het dus allemaal niet uit. Want net als al die Prolls ging ook ik uit mijn dak bij het horen van deze of deze muziek. Echte kaskrakers. 15 jaar oud, maar oh zo echt Berlijns. Mijn Berlijn van vroeger. Met stroboscoop (waarom wordt dat licht nu nooit meer aangezet, trouwens? Het is fantastisch om daar op te dansen! En waar is eigenlijk de lasershow gebleven? Ook zo’n goed idee).

Ik kom ervoor uit: i love the Nineties.

Studie Duits erg populair in Utrecht

Studie Duits erg populair
Studie Duits erg populair

Aan de universiteit Utrecht kiezen steeds meer studenten voor Duits. Vorige week werd in de media nog een somber beeld geschetst, omdat de Vrije Universiteit Amsterdam gaat stoppen met die studie.

Maar in de Domstad zijn het voor de zoveelste keer op rij méér aanmeldingen dan in het voorgaande jaar. En die lijn is stijgend. Aber warum?

Verslaggever Ulrike Nagel zocht het uit.

Lees verder “Studie Duits erg populair in Utrecht”

Radio

Mijn journalistieke bestaan begon met radio. Zelfs al ver voor mijn postdoctorale studie. Al besefte ik dat pas veel later.

Op mijn eigen verjaardag ging ik vroeger met mijn knalrode radio (waar ook een klein microfoontje op zat) kleine hoorspellen opnemen met vriendjes. We bedachten miniverhaaltjes en deden ons best om een beetje te acteren (ik herinner me dat we uit het raam stonden te schreeuwen, zodat de stemmen op het kassettebandje ook echt ver weg zouden klinken. Geen idee wat ze daar zes verdiepingen lager van vonden).

Toen ik 13 was, schreef ik samen met wat klasgenoten een écht hoorspel, over een Berlijns meisje met een Turkse vriend. Een tamelijk modern sprookje en dat in 1992. We wonnen de vierde prijs en mochten het verhaal in een echte radiostudio (destijds de Sender Freies Berlin) opnemen (en stonden zelfs met foto in de krant, maar ik heb het artikel nooit meer teruggevonden.)

Daarna dacht ik een tijdje niet meer aan radio.
Tot vriendin S. als vrijwilliger bij de lokale Groningse radiozender begon, en mij als gast in een programma uitnodigde. Daar was ie weer, de fascinatie.

Een studie later belandde ik bij radio 1, nog steeds mijn persoonlijke journalistieke bakermat. Ik ben trouw blijven luisteren. (En nog steeds trots op mijn een-op-een gesprek met Rob Trip. Drie vragen. Waarop ik de antwoorden mocht geven. Live vanuit Ondiep.)

Inmiddels maak ik allebei, tv en radio, maar voert dat laatste vaak net de boventoon. Het is meer werk, maar vaak ook een grotere uitdaging (sorry, radiomakers, zo bedoel ik het niet).

Maar je kan altijd terug. Een andere vriendin S. is eigenlijk tv-presentatrette, maar nu ineens is ze ook op de radio, iedere zondag avond.

En nu zit ik hier weer. Te luisteren. Op de bank.
Eigenlijk veel leuker dan televisie kijken.

Deutschland, deine Helme

Duitsers en risico, dat gaat niet goed samen. Ik ben namelijk nog niet uitgeschreven over de fietsen, verklap ik nu. Omdat het met de veiligheidsmaatregelen de spuigaten uitloopt in mijn thuisland.

Al struinend door mijn lievelingsboekenwinkel (concreet: met name de kinderboekenafdeling), overweeg ik heel even een Bilderbuch over jeugdige transportmiddelen aan te schaffen. Driewieler, tractor, step en Co. Op pagina 1 een afbeelding van een loopfiets (zoon Max beschikt reeds over deze tweewieler) en de zin: “Auf dem Laufrad müssen Kinder immer einen Helm aufsetzen”.

Boek dicht. Terug in het schap. Een helm? Op een loopfiets?

Op de camping en op de straten rond mijn ouderlijk huis (excuus: het moet ‘stoepen’ heten; die kinderen mogen de straat niet op, veel te gevaarlijk, want het gaat hier om kroost van het type vanuit het Rijnland aangespoelde Wahlberliner, en die zijn erg voorzichtig, heb ik het idee) zie ik het bewijs. Ouders met helm (en nee, dus niet op een racefiets), en op iedere loopfiets of driewieler een klein mensje met een roze of blauwe helm. Ook als ze op het fietsstoeltje bij mama of papa zitten: ja hoor. Hellumpie.

Het is een bizar gezicht. En het zal wel verplicht zijn, denk ik dan. Als ik het opzoek, zegt Wiki (en ook de Duitse overheid): “In Deutschland, Österreich und der Schweiz gibt es keine gesetzlichen Vorschriften zum Tragen von Radhelmen im Straßenverkehr.”

Ik ben verbijsterd. Ze doen dat allemaal vrijwillig?

Sterker nog: de Deutsche Bundestag heeft een oproep tot een ‘Helmpflicht’ afgeweerd vanwege ‘Überregulierung’ (teveel onzinnige wetten en regels) en nog een andere reden: als een helm verplicht zou worden, dan nemen minder mensen de fiets en dan wordt het voor de overblijvers die het autoverkeer als enigen durven trotseren, nóg gevaarlijker.

Nou snap ik het dus helemaal niet meer. Waarom dan toch al die ingepakte koppen? De volgende keer ga ik eens rustig zitten met een stel ouders voor een stevige discussie.

Ik kan die Helmduitsers natuurlijk niet allemaal uitnodigen in Nederland. Maar ik zou toch dolgraag eens hun geschokte gezichten willen aanschouwen als ze zien dat wij hier onze haren gewoon in de wind laten wapperen.

Vakantie in etappes

Fiets op raam in Berlijnse S-Bahn

“Der Berliner fährt keen Fahrrad nich’.” Zo of zo ongeveer zou je het kunnen zeggen. Althans: dat was vroeger zo. Toen ik klein was, wandelde ik tien minuten naar het S-Bahn station. Ik reed twee haltes mee, stapte braaf uit en wandelde dan weer tien minuten naar mijn schoolvriendin J.

Op de fiets had ik dat stuk makkelijk vele malen sneller kunnen afleggen. Maar dat bedenk ik me nu pas, met de Nederlandse sluier voor mijn ogen. We fietsten namelijk nooit in Berlijn.

Lees verder “Vakantie in etappes”

WK Soap

Oranje vlak
Oranje vlak

We zitten al in onze derde week. Het WK wordt alweer bijna verdrongen door Wimbledon en de jaarlijkse Franse wielrennerij, maar wij gaan gewoon stug door met voetbal.

Al sinds 11 juni volgen wij twee oranje straten in Utrecht en Amersfoort. ‘t Ondiep en de Celzusterenstraat. Eenvoudige mensen met oranje petjes, hoeden, pakken en luifels. Bier, koffie of bitterballen – we mogen aanschuiven, meelullen, uitslagen voorspellen en de geconcentreerde gezichten filmen.

Lees verder “WK Soap”

Voor wie?

Ieder EK of WK krijg ik die vraag: Voor wie ben je eigenlijk? En iedere keer is het antwoord lastig. Ja, voor wie ben ik eigenlijk?

Steevast luidt mijn antwoord: zolang Oranje en de Mannschaft er allebei inzitten, ben ik voor allebei. Kan ik bij dubbel zoveel wedstrijden meejuichen, mijn Duitse vriendin S. bellen als Duitsland beter speelt en me heel snel bij mijn collega’s of vriend J. voegen als ‘totaalvoetbal’ de boventoon voert. Handig eigenlijk.

Pas als ze tegen elkaar moeten, gaat mijn geweten opspelen. Geef ik het meest wenselijke antwoord? Zeg ik gewoon de waarheid? Jarenlang wist ik zelf niet wat de waarheid was. Ik kon er ook verder over zwijgen, want in mijn volwassen bestaan hebben Duitsland en Nederland gewoonweg nog nooit tegen elkaar moeten voetballen.
Nu misschien een nieuwe kans. Maar dan moeten ze wel allebei even volhouden tot de halve finale! Alsjeblieft? Mag ik het ook een keer meemaken? En dan vrolijk iedereen vertellen dat ik in dat geval, als het hard op hard gaat, als ik heeeeeel eerlijk ben – ik toch net iets harder ga schreeuwen voor Duitsland?
(Al doet ons beleid thuis wel iets nationalistischer aan: zoon M. sturen we gewoon in oranje shirt naar de oppas. Ook dat met een reden: bij de winkel zijn Duitse shirtjes simpelweg niet verkrijgbaar.)

Max kijkt Nederland

Oud geleerd is jong gedaan

Ulrike Nagel op skateboard

Vandaag heb ik leren skateboarden. Jaja, echt! Voor mijn radiobijdrage vroeg in de ochtend ben ik afgereisd naar Veenendaal. ‘Schoolsportdag’ stond er op mijn sheet. Oh leuk!, dacht ik, want toen ik tien was, vond ik dat het einde. Rennen, ver springen en volleyballen tegen de jongens. De zenuwen gierden op zo’n dag door mijn lijf, want ik wilde van alles en iedereen winnen.

Ik verwachtte dus een live-bijdrage vanaf een leeg sportveld dat zich langzaam met kinderen zou vullen. Die zouden sportkleding aanhebben en een klein klef rugzakje met drinken en eten op hun rug.

Dat laatste bleek te kloppen als een bus. Maar ik heb geen seconde op een sportveld gestaan. De meest interessante onderdelen van de sportdag vonden namelijk plaats op de parkeerplaats.

Het bleek voor dit Duitse meisje een ware ontdekkingstocht. Nog nooit eerder heb ik Pannakooi gespeeld. Met de step over het terrein op een sportdag 20 jaar geleden? Niks ervan. Toen ik de meisjes vertelde dat we vroeger alleen maar 60 meter gingen sprinten en in een grote zandbak met de centimeter onze voetafdrukken gingen meten, was het antwoord: ” Oh. Wat saai.”. Inderdaad.

Tot grote verbazing van alle collega’s en zelfs vriend J. had ik zelfs nog nooit geknikkerd. (Ja, ook dat was een onderdeel op de sportdag. De voorrondes van het NK notabene). Tuurlijk, die ronde knikkerdingen hadden wij vroeger ook (Murmeln), maar zo’n uitgekiende sport met regels en gaten en een wijsvinger – nee, daar weten Duitse kinderen van mijn leeftijd weinig vanaf. Er schijnen zelfs knikkertegels te bestaan – nou, die heb ik nu net voor het eerst in mijn leven opgezocht.

Ik koos uiteindelijk iets waar ik nog wel een beetje vertrouwd mee ben – een skateboard. Die had ik ooit op mijn twaalfde, maar na een heftige val op mijn stuit hield ik het onmiddellijk voor gezien.

Vandaag stond ik er voor het eerst weer op, tijdens de eerste bijdrage nog maar met één voet, maar in de pauze van 20 minuten werd ik steeds fanatieker. Dat ging lekker! Expert M. vertelde mij dat het om een longboard ging, perfect voor dames die bang zijn dat ze meteen op hun bek gaan. Dat bleek, want aan het einde van mijn tweede bijdrage ging ik er keihard vandoor.

En het rare is – ik zou er nu meteen weer op willen stappen. Zo leuk was het.

Extra stil

Het is weer zover. Voor één avond sta ik langs de zijlijn.

Ik pleeg geen Duitstalige telefoontjes vanaf de redactie. Als ik een reportage over de slachtoffers maak, vertel ik niet waar ik vandaan kom. Liever niet. Ik hou me stil.

Ik durf te beweren dat Duitsers de betekenis van 4 en 5 mei nauwelijks kennen. Bevrijdingsdag? Bestaat niet voor ons. Herdenken wel, maar onze eigen slachtoffers zijn nog steeds onderwerp van felle discussies in mijn thuisland. Want ook die mogen we niet teveel herdenken. Misschien alleen in de eigen woonkamer. Immers: wij zijn schuld. Voor eens en altijd. Eeuwig.

En terwijl ik elke minuut, alle dagen en maanden voor minstens 60 procent Nederlands voel, spreek en ben – op die ene dag sta ik er volledig buiten.

Ik merk het niet. Collega’s doen niet anders tegen mij. Niemand heeft vandaag nog een grapje uitgehaald. Ik word niet gemeden, en ik mag ook net als iedere andere verslaggever over 4 mei berichten.

En toch voel ik me raar om 8 uur ‘s avonds. Ik ben stil. Misschien wel stiller dan anderen. En zo hoort het ook.