Ik ben in 1979 geboren in Greifswald, de toenmalige DDR. Vanaf mijn 5e groeide ik op in Oost-Berlijn, tussen de Plattenbauten van Berlin-Marzahn. De val van de muur maakte ik in 1989 als 10-jarige nog bewust mee.
Na mijn eindexamen vertrok ik op mijn 19e voor de liefde en de studie naar Nederland. Na vier jaar communicatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen sloot ik mijn studietijd af met een postdoctorale opleiding radio- en televisiejournalistiek.
Mijn eerste ervaringen als journalist deed ik op bij Radio 1, voor het programma '1opdemiddag' van de AVRO. Daarna ging ik als redacteur aan de slag bij KRO Reporter, een programma voor onderzoeksjournalistiek.
Uiteindelijk maakte ik de switch naar de regionale zender RTV Utrecht. Daar heb ik vanaf 2006 gewerkt als verslaggever. Voor radio en tv, en met name als camjo - zelfstandig camerajournalist die zelf draait, interviewt en monteert. In 2011 werd ik ook eindredacteur en combineerde ik beide banen. Veel buiten, en soms binnen; ideaal.
Ondertussen heb ik samen met mijn vriend Jos drie kinderen, Max (mei 2008), Lotta (december 2011) en Elise (juli 2016).
Na 14 jaar Nederland bedachten we thuis dat het ook wel eens tijd werd voor iets anders: Berlijn. En daarom zijn we in 2012 vertrokken naar mijn 'oude thuisstad'. Om er voor een paar jaar te wonen en te werken. Sinds juli 2012 ga ik daarom als freelance journalist door het leven. Met camera en statief, microfoon en pen. Zie mijn profiel op Linkedin voor referenties en opdrachtgevers.
Nog meer info?
mail@ulrikenagel.nl
“Boeh”, zeg ik als ik binnenkom door de zware houten deur. Zeven gezichten staren mij verbouwereerd aan vanuit de seminarie-woonkamer. Een daarvan is van mijn oud-collega Michael. “We zitten eigenlijk even in bezinning.”
In bezinning, in bezinning… Wat zou dat nou weer zijn, denk ik. En besef dat ik met mijn drie tassen en mijn vriendelijke bedoelingen iets te vroeg binnen stap. Er was mij een biertje beloofd, een afzakkertje na vier dagen werk. Maar kwart over negen is te vroeg. “Het duurt nog tot kwart voor tien ongeveer, ik zal je laten weten als we klaar zijn.”
In oktober vorig jaar maakte ik deze foto. Op vliegveld Bienenfarm in Brandenburg, ten westen van Berlijn, toen we zelf een rondvlucht met een Cessna gingen maken. Op de achtergrond een oude Antonov, prachtig rood glinsterend in de zon. En hij matchte zo goed met de muts van mijn zoon.
Dat is niks nieuws, in feite is het een verzameling van allemaal dorpjes. Zo is de stad gegroeid, zo begon het allemaal in de Nikolaiviertel. Het dorpje Cölln en het dorpje Berlin kregen een brug, en toen was er een stad. Waar steeds meer dorpjes (wijken) bij gingen horen. Die allemaal aan elkaar groeiden. Wie zijn eigen wijk niet uitkomt, noemt het ‘Kiez’ en gedraagt zich behoorlijk hetzelfde als iemand uit een Nederlands, Engels of Frans dorpje. Dorf. Village.
Onlangs zag ik de foto weer. Mezelf zittend achter het vertrouwde bureau in Utrecht. Quotenknaller – zo heette mijn dienst op mijn laatste dag. Het nieuws op de hielen, zodra een bericht binnenkomt, bellen, bellen, bellen, en om reactie vragen. Teksten typen en alles even later in het nieuwsbulletin terughoren. Geen relaxte laatste dag, maar toch een hele eenduidige taak, met mij als vis in het water, aan het roer, de boel onder controle, hoe je het noemen wil. Professionele soepelheid. Zo voelde het vaak. En ook op die dag.
Ik ben niet zo’n fanatiekeling. Althans, in het begin wel heel even. Dan wil ik ineens piano leren spelen of geneeskunde studeren. Heel fanatiek ratelt het dan in mijn hoofd. Maar na vijf minuten sterft het idee alweer een stille dood. Terwijl het dus wel heel even serieus aanvoelde.
Dat merkte ik al toen ik nog gewoon in Nederland woonde en collega’s voor het eerst hoorden waar ik vandaan kom. ‘WOW! Waarom ben je DAAR weggegaan??? Gave stad!!’. Ja, het is ongetwijfeld een gave stad, dat Berlijn, maar van mijn vijfde tot mijn 19e was ik voornamelijk bezig met school.
Een lief, door het socialisme ingepakt en welopgevoed basisschoolmeisje – met bril – dat met haar ouders in een gloednieuwe Platte ging wonen. Met warm water, centrale verwarming en een eigen kamer; niet beseffende dat dit dus gewoon luxe was en mijn vader niet meer iedere ochtend kolen uit de kelder hoefde te halen.
Een bakvis die vooral op de middelbare school met vriendinnen optrok, stiekem briefjes tijdens de les vouwend, elkaars agenda’s volschrijvend of giechelend de turnhal binnenlopend.
’s Ochtends nam ik de S-Bahn heen. Ik deed oordoppen in met muziek erop (een Walkman, voor wie nog weet wat dat is), sjokte van het station naar school (bij voorkeur ook nog met een boek in mijn handen, dan voelde de weg minder lang). Na de lessen sjokte ik van school terug naar het station. Weer met muziek in mijn oren. Of met vriendinnen die een deel van de route meereden.
Nog eerder, op de basisschool, opende ik de deur met mijn eigen sleutel, gooide mijn tas in de hoek en ging onmiddellijk weer buiten spelen. Met minstens vijf andere kinderen maakten we de buurt onveilig. (Nou niet heus, we waren altijd super braaf en rond etenstijd weer terug, als onze ouders dan ook eindelijk eens van hun werk kwamen. We vermaakten ons opperbest!).
Toen ik 13 was, liep ik meteen door naar de televisie, zette ‘Love Boat’ aan. Gooide melk in een pannetje en roerde er wat puddingpoeder doorheen. Prima lunch, vond ik. Soms bakte ik een pannenkoek voor mezelf, ook lekker. Die at ik dan zittend op de bank, starend naar Captain Stubing en zijn vervelend nichtje Vicky. Heerlijke jaren waren dat. Want dat deed ik dus vaak – uit school gewoon televisie kijken. In het weekend ging ik op 14-jarige leeftijd nog wel eens naar een goede ouderwetse disco. 21 uur beginnen, 0.30 opgehaald door mijn vader. Dat waren eigenlijk mijn wildste jaren.
Of niet. Want dat is dus mijn eigen Berlijn. Niet dat van de toeristen, de treinreizigers, de Easyjetters. Maar mijn jeugd.
Die nog eens prachtig in herinnering werd gebracht afgelopen weekend toen we met vrienden een doodgewone toeristen-fietsroute gingen boeken. Zes uur lang door het Oosten van de stad. Met de echte Oostberlijners Hans en Knut. Die vanuit hun eigen leven verhalen vertelden over de plekken van de geschiedenis. Die – net als ik – nog weten wie Ernst Thälmann was, en dat aan het groepje gingen uitleggen.
Die dan soms een vraag aan mij stelden om mijn kennis over hem te testen, met een glimlachje, een blik van herkenning. Twee generaties en toch een heleboel gedeelde kennis over het land dat al meer dan 20 jaar verdwenen is.
Toch kenden ook zij dat land beter dan ik. Omdat ze als volwassenen tegen de grenzen van het regime aan hebben geschopt. Omdat ze over de muur klommen toen dat nog niet vanzelfsprekend was. Of omdat ze zelfs in de Stasi-gevangenis hebben gezeten. (Om erachter te komen hoe dat precies zit, moeten we de volgende toer bij Knut boeken; dan vertelt ie meer).
Ik zag plekken die ik niet kende, hoorde nieuwe verhalen en fietste toch rond in een mij welbekende omgeving.
Als ik nog een paar van die tochten doe, leer ik de stad uiteindelijk misschien toch nog goed kennen.
En dan ga ik jullie eens goed rondleiden. Als een echte expert.
Onze buren. Ze hebben vier kinderen en glimlachen altijd. En dan bedoel ik dus echt: altijd! Ik weet niet hoe ze het voor elkaar krijgen om zo’n ontspannen leven te leiden, maar ik mag daar te allen tijde naar binnen hollen en ze ook nog eens met een extra kind opzadelen als ik in de knel kom. Geen enkel probleem. Of zulke buren in Berlijn ook bestaan? Ik hoop het maar.
In het verlengde daarvan: onze straat. Er wonen hier 27 kinderen. Van alle leeftijden. Die crossen hier voor de deur altijd kriskras door elkaar. Lenen elkaars tractoren, skelters en fietsen. En klepperen bij iedere brievenbus om snoepjes te vragen of elkaars treinen- of poppencollecties te bewonderen. Alle kinderen zijn welkom bij iedereen. Dat leidt ertoe dat het met een stuk of vijf jongens in de woonkamer af en toe best een beestenboel wordt. Maar kinderen spelen het liefst met andere kinderen – en dat wordt hier nagenoeg perfect doorgevoerd. Grasvelden voor de deur, speeltuinen om de hoek en wenig auto’s die gevaarlijk zouden kunnen zijn. Overal eten en drinken. En dan uren later vies thuis komen. Paradijselijk. Eigenlijk.
De Nederlandse gelatenheid. Duitse ouders zijn streng. Duitse ouders zijn opgeruimd. Precies. Op tijd. Duitse ouders dragen praktische kleding en fietshelmen. Duitse kindjes dragen ook fietshelmen. En het liefst ook andere beschermers; op ieder uitstekend bot zit een een hard stuk plastic zodat de huid en het weefsel eronder beschermd blijven. Duitse ouders zijn dus extreem voorzichtig. En dat is irritant. Denk ik.
Onze vrienden. Al spreken we daar meteen mee af dat ze ons maar zo vaak mogelijk moeten opzoeken. Voortaan kunnen we dus hele weekenden van hen genieten. En hen de stad laten zien die we zo leuk vinden.Â
Ongetwijfeld is de lijst over een maand nog langer. To be continued.
We krijgen er heel veel voor terug, zullen we maar zeggen.