Hier ontkomen we er ook niet aan

650 kilometer verderop gaan wonen betekent niet dat we de belangrijkste man van het jaar hoeven te missen: de Sint. Die blijkt namelijk ook prima in Berlijn te kunnen komen.

Of hij dat via de daken deed of misschien gewoon in de trein stapte, of dat het toch stiekem maar een verklede Nederlander was die er ongelofelijk goed bijklust – dat doet er gelukkig niet toe, want mijn kind vraagt nog niet naar zulke dingen.

Lees verder “Hier ontkomen we er ook niet aan”

School

Iedere dinsdag is het schooldag.

Niks bijzonders wellicht, maar voor een 4-jarig jongetje dat tegenwoordig overgeheveld is naar Duitsland, is dat hier best wel apart.

Kinderen gaan in Duitsland namelijk pas naar school als ze 6 zijn. De tijd daarvoor brengen ze ook niet door in een kleuterschool, maar in een ‘Kita’.
(Dat woord vond ik een paar maanden geleden nog superstom, maar een mens went zoals bekend aan alles en inmiddels is het ook uit mijn mond vaker te horen dan me ooit lief was. ‘Kita’ is de korte vorm voor ‘Kindertagesstätte’. En dat is weer een erg lange bewoording voor ‘Kindergarten’, zoals het in mijn tijd nog gewoon heette.)

Kinderopvang dus.
Geen school.

Ze kunnen er heerlijk spelen. Krijgen vriendjes. Kunnen klimmen, dollen, leren liedjes, gaan samen handen wassen, samen eten, samen knutselen, samen boekjes kijken. Maken iedere week een ‘Ausflug’ (een kort uitstapje naar het bos, één halte met de S-Bahn, of alleen naar de volgende nieuwe speeltuin – hoe klein en kort het uitstapje ook is – voor kinderen is het een groot avontuur). Soms hebben ze zelfs een stagiaire die Nederlandse liedjes kan zingen, omdat ze er voor een deel is opgegroeid. Dat kan allemaal.

Althans, wel in onze Kita. Waar ik heel blij mee ben. Waar de groepen klein zijn en alles vrij overzichtelijk. Waar de ouders elkaar goed kennen en dus makkelijk met elkaar omgaan. Waar ieder kind persoonlijke aandacht krijgt, omdat daar de tijd en ook de ruimte voor is.

En toch, en toch – zou het niet al leuk zijn als Max gewoon ook al wat letters zou leren? Stil zitten in een klasje? Taken en opdrachten zou krijgen? Dingen die hij nu al lang zou doen als we in Nederland waren gebleven?

Nou, dat kan dus. Op mijn zoektocht naar Sinterklaas in Berlijn (en die bestaat, daarover meer in het volgende blog), stuitte ik via de website van de Nederlandse ambassade op een boeiende link: De Nederlandse school.

Die bestaat dus. In Berlijn. En die is exact zoals ie klinkt: lessen voor kinderen van 4 tot 12, met Nederlandse juffen en meesters, met een lesrooster, met schoolreisjes, met Koninginnedag, met rapporten en zelfs de CITO-toets.

Je kunt er alleen niet iedere dag naar toe, maar één keer per week een paar uurtjes. En dus reist Max nu iedere dinsdag zo’n beetje door de hele stad om in een mooi oud rood schoolgebouw les te krijgen van juf Marion. In het Nederlands, met andere Duits-Nederlandse kinderen wiens ouders ook ooit zin hadden in een internationale relatie en waar al die jongens en meisjes in de groepen het resultaat van zijn.

In de schoolgids staat dat ze volgens de Nederlandse manier letters leren. Iedere maand één. En na Max’ eerste ‘les’ merkte ik al een duidelijk verschil met de kinderopvang. Ze hadden lettergrepen geklapt. En moesten dan invullen hoeveel lettergrepen ze hadden gehoord. Of onderstrepen wat het eerste woord in een zin is.

Geen denken aan bij de Duitse kinderopvang. Duitsers gruwen ervan als kinderen vroeg iets ‘moeten’ leren. Want zo zien ze dat. Ze moeten zo lang mogelijk klein blijven. Letters leren kinderen hier vrij laat. En langzaam. De afgelopen jaren wil de overheid stimuleren dat kinderen met 5 ook al naar school kunnen. Maar de meeste ouders vinden dat idee vreselijk. En verzetten zich daartegen. Vragen regelmatig om uitstel van een jaar.

Max vindt het tof. Voor zover ik dat kan beoordelen, want ouders zijn er natuurlijk niet bij in de les. Hij zet zijn werkmap bij binnenkomst meteen op het plankje dat daarvoor bedoeld is. Hij heeft een etui met zijn eigen pennen en een schaar. En dat legt hij al vanzelfsprekend naast die van de andere kinderen. Hij gaat op een stoel zitten. Aanschuiven aan een tafel. En luisteren naar de opdrachten.

Hoe hij het doet, weet ik nog niet precies. Of hij de strepen op de blaadjes echt allemaal zelf zet, of hij de rondjes allemaal zelf inkleurt – maar ik denk toch van wel. Na drie lessen ben ik al onder de indruk.

En dat zullen oma en opa in Nederland ook zijn als we met Kerst gewoon een Nederlands rapport kunnen laten zien. Van een Nederlandse school. Ook al wonen we in Berlijn.

Soms is de wereld echt helemaal te gek.

Berlijnkenner

roter stern ernst-thälmann platz

Ik ben geen kenner.

Geen deskundige.

Geen expert of insider of geheimtipgever.

Sterker nog, menig toerist kent Berlijn beter dan ik.

 Dat merkte ik al toen ik nog gewoon in Nederland woonde en collega’s voor het eerst hoorden waar ik vandaan kom. ‘WOW! Waarom ben je DAAR weggegaan??? Gave stad!!’. Ja, het is ongetwijfeld een gave stad, dat Berlijn, maar van mijn vijfde tot mijn 19e was ik voornamelijk bezig met school.

Lees verder “Berlijnkenner”

Nederland, oh Nederland

Daar gingen we dan. Een heel weekje ‘Holland’, zoals Max het tegenwoordig noemt. Alles even andersom. In Berlijn instappen, bij de grens uitstappen en dan met de auto verder naar Drenthe waar onze logeerbedden staan.

We zijn nog maar twee maanden weg, maar het voelde nu al een beetje vreemd. Vanuit het Noorden stap ik in de trein naar de Randstad en de polders die buiten voorbij trekken, lijken ineens minder vertrouwd. Ik wandel door Amstelveen, onderweg naar vriendin L. en bedenk me: twee dagen geleden stond ik nog te draaien op een school in Falkensee, een plaatsje ten westen van Berlijn, waar ik nog nooit eerder was geweest. Van Falkensee naar Amstelveen – ik vind het niet zo voor de hand liggend.

Dat heeft een vervreemdend effect – zulks heen en weer. Mooi, daar niet van. Prachtig dat het allemaal zomaar kan. Maar toch ook gek. Verder van Amstelveen naar Amsterdam, naar de verjaardag van vriendin S. Ook zo bekend en normaal, voor een paar uurtjes ben ik weer echt even in Nederland. Zoals het altijd voelde.

Tot ze mij de volgende ochtend afzet op het station in Hilversum. Hier heb ik ook gewoond en lang gewerkt. Een heleboel vrienden en bekenden stappen hier iedere dag uit. De normaalste zaak van de wereld dus dat ik hier nu sta. En toch, en toch: het voelt anders.

Ik stap in de volgende trein. Ook de wandeling van het station naar de redactie in Utrecht is apart. Tuurlijk; normaal gesproken kwam ik hier iedere dag in de auto aan, harde muziek op mijn oren, met mijn gedachten al bij het item dat ik vandaag zou draaien. En nu? Ben ik in de bus gestapt, heb geen tag meer om de deuren zelf te openen en denk ik bij binnenkomst: ik werk hier niet meer. Maar dat was toch nog maar net…? Ja, maar nu werk ik hier dus niet meer.

Raar.

Twee dagen later zit ik aan de koffie bij onze oude buren, die ook vrienden zijn geworden. Max speelt als vanouds met ons buurjochie die even in de veronderstelling is dat we hier weer komen wonen. Nee, dat is dus het gekke. We zijn nu op bezoek. Op bezoek in Nederland.

Pas tijdens het etentje op de laatste avond, met vriendinnen L. en M. vergeet ik helemaal waar ik eigenlijk woon. We zitten in Amersfoort, onze vaste stek om af te spreken. Eens in de twee maanden zitten we hier, en dus was de tijdspanne hetzelfde – met of zonder verhuizing naar Berlijn. De gesprekken gezellig als altijd; het eten even lekker. En ons afscheid niet inniger dan normaal.

Maar de volgende dag maken we dus ineens voor het eerst een omgekeerde reis. Het bezoek aan Nederland is voorbij; we gaan naar huis. Naar Berlijn.

Raar.

Best belangrijk dus waar je meubels staan. Waar je kussen ligt. En gek hoe snel je weer ergens anders kan wennen. We gaan voortaan wel heel vaak op bezoek in Nederland. Zo vaak, dat het uiteindelijk weer heel gewoon wordt.

Werk

Ik ben nu officieel Freelancer. En zoals het woord al zegt: die hebben veel vrije tijd.

Of juist niet dus, want dat lijkt maar zo.

Alle vrije minuten en uren die ik hier thuis doorbreng, springt er een malend raderwerkje aan in mijn hoofd. ‘Jij moet werk zoeken, jij moet werk zoeken, jij moet werk zoeken.’ Oh ja. Dat moet inderdaad.

En dus ging ik dat maar eens doen.

Al die dingen die daarvoor nodig zijn, lijken alleen helemaal niet op werken in de oorspronkelijke zin. Mailtjes sturen, mensen bellen, een artikel schrijven, foto’s erbij maken, vertalen – allemaal dingen die ik tot voor kort niet deed. En als ik daar toch af en toe mee bezig was, dan was dat in de late uurtjes. Nu mag het ook gewoon overdag.

Want mijn hoofdwerk was en is: reportages maken. Alleen laat de omroep hier even op zich wachten. Al eerder heb ik af en toe gedraaid voor de Abendschau; het nieuwsprogramma van Berlijn dat al meer dan 50 jaar bestaat en verworden is tot een heuse instantie die niet alleen iedereen super belangrijk vindt, maar die dat ook echt is. Na 27 jaar is de ‘oude’ baas van dat programma nu met pensioen en zit er een nieuwe achter het stuur. Een 35-jarige vrouw met twee kleine kinderen: een keuze die ik alleen maar kan beamen. Zij wil alleen eerst de redactie helemaal doorgronden – een erg professionele houding – voordat ze nieuwe freelancers binnen sleept.

En dus: heeft ze mij voorlopig even uitgeleend aan het kleine zusje. Want een Duitse omroep zou geen Duitse omroep zijn als ie niet nog honderdduizend andere verschillende nieuwsprogramma’s zou maken. Bij één daarvan ging ik gisteren en vandaag aan de slag.

Wat me meteen opvalt: hoe lokaler de redactie, hoe aardiger de mensen. Iets dat voor Nederland, maar dus zeker ook voor Duitsland lijkt op te gaan. Duitsers zijn goed in afstand houden; maar vandaag ben ik meerdere keren met ‘Du’ en ‘Ulrike’ aangesproken in plaats van ‘Sie’ en ‘Frau Nagel’. Ik heb me betrapt op een grapje, en heb zelfs in het bijzijn van een aardige editor een stemmetje opgezet. Zomaar. Heel bijzonder. Op dag 2 al zo’n losse sfeer – ik had het eerlijk gezegd niet verwacht.

In al die tijd daartussen heb ik kilometers ver gereden voor mijn reportage.

Want Berlijn is groot.

Maar de provincie eromheen – Brandenburg – is nog vele malen groter. Mijn doel: voetballers van FC Energie Cottbus filmen tijdens een fotoshooting in Tropical Islands; het grootste tropische zwemparadijs van Europa (zeggen ze zelf). Gesitueerd in Krausnick. Waar? Ja, kijk maar op de kaart, moest ik ook even doen.

In het midden van nergens staat er ineens een grote hal. Bedacht als werkplaats om zeppelins in te bouwen en na een mislukte start overgekocht door een investeerder uit Maleisië. Die maakte er een nepeiland van met veel water en blauwe fotowanden met wolkjes erop.

Een mooie coulisse om overtrainde voetbalknieën vast te leggen.

Met het zweet op kop, rug en benen ben ik anderhalf uur lang achter de fotograaf aangehold. Daarna heb ik 50 minuten teruggereden naar de redactie in Potsdam, als een speer mijn materiaal laten inladen en heb ik de reportage binnen anderhalf uur samen met een editor gemonteerd. Want zelf monteren – daarvoor moet ik de techniek daar op de redactie eerst nog bestuderen.

En toen ik klaar was en buiten stond? Toen wist ik weer: ja, dit is werken zoals werken bedoeld is. Voor een tv-journalist. Voor een camjo.

Morgen kruip ik weer achter de computer. Thuis. Op mijn sloffen. Er ligt een vertaling op me te wachten. En een tekst die nog geredigeerd moet worden. Mails. Telefoontjes. Lijntjes die ik uit moet zetten. En een kop koffie uit mijn eigen machine.

Ook dat is werk – ik moet er alleen nog een beetje aan wennen.

Fijn hoor, freelancer zijn.

Urlaub

Het is jeugdsentiment.

Twee weken lang op het witte strand. Volleyballen. Als je er zin in hebt. Boekje lezen. Als je daar zin in hebt. Een haast turquoise zee, blauwe lucht daarboven. En verder schelpen en witte bolletjes met salami. En een stukje komkommer.

Zo ging het altijd. Vroeger. Toen ik klein was.

Want vanaf mijn eigen babytijd kom ik al op het strand van de Oostzee. Ik ben om de hoek geboren, en ieder jaar stond (via het Oost-Duitse electronicabedrijf waar mijn vader werkte) een vaste caravan met voortent tot onze beschikking.

Altijd dezelfde camping. Altijd dezelfde caravan.

Lotta am Strand

Destijds bestonden de wasruimtes uit niet veel meer dan een harde oneffen betonnen vloer en een kraan waar alleen maar koud water uit kwam. Als het regende of onweerde (en in mijn herinnering was dat vaak), stond de halve camping onder water. Het heeft mij er nooit van weerhouden om ook nu nog te gaan kamperen, maar ik kan me enigszins indenken dat mijn ouders het voor altijd hebben afgezworen.

De Oostzee en haar stranden daarentegen – dat is een vast onderdeel geworden van onze familie. We zijn er niet ieder jaar;  maar eens in de twee jaar toch echt. En dat is nog belachelijk weinig, want het is maar 2 en een half uur rijden vanaf Berlijn.

Ostsee

Ik durf te beweren: bijna nergens anders in Europa is het zand zo wit. Zijn de zandkorreltjes zo fijn. Is het water zo mooi helder. Het is ook minder zout dan de Noordzee of de Middellandse Zee. Dus als je na die ene verkoelende plons (die wel enigszins moeite kost, want het water was koooouuuuudd…) weer aan land stapt, kun je gewoon in de zon gaan liggen zonder een witte zoutwaas op je huid.

Ook van de getijden merk je hier maar een klein beetje iets. Het zand waar je op ligt is de ochtend daarna nog gewoon even droog. Eb en vloed: hier zijn ze verwaarloosbaar.

En aan het strand grenst vaak het bos. Met oude bomen die krom liggen van de wind; daarachter verscholen her en der een prachtig (chique) hotel en een paar vakantiehuisjes. Niet te vol gebouwd, maar na de val van de muur met smaak en beleid neergezet.

Gekampeerd hebben we deze keer niet. Nu huren we huisjes waar iedereen meteen inpast en waar we ‘s avonds vermoeid onze benen op het terras kunnen strekken.

Lotta und Omi

We zijn maar één weekje weggeweest. Op het strand kon ik niet zoveel boeken lezen als vroeger (omdat een baby en een jongen van 4 ook wel wat aandacht vragen…), maar ik heb daarom niet minder genoten.

Laten we nou ook doen wat we ons zo vaak voornemen: er snel weer naar toe gaan!

Berliner Sommersonnenschein

Daar was ie. Een zomerzonnige zondag. Eindelijk.

Na al het sjouwen, uitpakken, nadenken en organiseren lieten we de boel de boel en begonnen aan ons dit-is-leuk-en-dus-gaan-we-het-doen-lijstje. Genieten van het leven.

Erste Anlaufstelle: Mauerpark.

Ik wist dat dit een magneet is. Voor Jan en alleman, maar vooral voor alle toeristen. Maar ik had het park nog nooit zo vol gezien. Ik ben er eerder geweest, vaker zelfs, maar toen was er steeds maar een enkel kleedje met een zonaanbidder erop.

Op zondag verandert deze groenstrook in een speelweide met rommelmarkt en een open air karaokebar. Terwijl dit vroeger gewoon braakliggend terrein tussen Prenzlauer Berg (Oost) en Wedding (West) was. Doorkruist door een muur en voor niemand bijzonder interessant. Eigenlijk heeft het ook nu weinig weg van een klassiek park. Het is meer een doorgangsweg tussen twee verschillende wijken.

Met een rommelmarkt waar geen doorkomen aan is. Althans – niet als je met een jongen van 4 en een baby op stap bent. En toch: er zijn prachtige dingen te koop; ik kwam vanwege de drukte maar tot de derde stand, maar heb toch een prachtig Kleinod (=hebbedingetje) veroverd van de Unikatkantine.

Je hoort er bovendien alle talen van de wereld. Je kan crashen in café Mauersegler (ook in de winter open) of in café Schönwetter in een strandstoel onderuitzakken.

Je moet dan wel Bargeld hebben. Cash. Op zak. Want pinnen – dat is allesbehalve gewoon in Berlijn. In heel veel cafés kun je nog steeds alleen maar met muntjes en papiergeld betalen; je bankkaart is er weinig waard. En als je het uit de muur wilt trekken – dan zijn er helaas weinig geldautomaten. En wel heel veel mensen die er eentje nodig hebben. Dus duurt het even voordat je je geld in ontvangst kan nemen.

Maar de zon maakte vandaag alles goed. En de robot die op luchtdruk werkt. In elkaar gezet door een ingenieus mannetje die hem al jaren tot leven wekt met een afstandbediening. Een schouwspel voor volwassenen en kinderen – en daar geef je terecht wat extra kleingeld voor.

De Oderberger Strasse ligt even verderop en is nu een walhalla voor toeristen die in pittoreske cafeetjes een Milchkaffee willen drinken en Waffeln willen eten. Een paar jaar geleden liep ik hier nog tussen de grijze huizen. Met kogelgaten. Inmiddels stralen hier roze en lichtgeel-met-wit gerestaureerde klassieke panden; prachtig, maar de geschiedenis is ver te zoeken. Die vind je misschien nog een beetje in de retro meubelzaken zoals VEB Orange, een verbastering van de oude volkseigen bedrijven in de DDR. En her en der zijn er nog oude grijze panden, vervallen. Je moet ze goed bestuderen, want ook die zullen verdwijnen.

Met de tram gingen we uiteindelijk verder. Naar één van onze lievelingsplekken aan de oever van de  Spree. Het Monbijoupark. Vlakbij de grote musea, dichtbij een heleboel leuke winkels, dus ook hier stikt het van de toeristen. Maar die zijn gematigder. Rustiger. Ze gedragen zich onopvallend. Gaan op tussen de tangodansers die in de Strandbar Mitte iedere zondag hun ‘Tanzbein schwingen’.

Een paar jaar geleden was hier nog echt een strand. Met korreltjes tussen de tenen en cocktails. Het zand is verdwenen; wat ik aanvankelijk erg jammer vond. Maar de sfeer is gebleven. Palmbomen, een dansvloer, lekkere pizza uit de steenoven, drankjes, even verderop een grote speeltuin, een openbaar zwembad voor kleine kinderen, daarnaast een amfitheater, een basketbalveld, een voetbalveld en een beachvolleybalveld. Alles op één minuut loopafstand van elkaar. De S-Bahn rijdt af en aan boven op de brug – hier kun je gewoon verder niets meer aan toevoegen. Ultiem genot. Meer dan dit heb je niet nodig.

Wij niet in ieder geval.

En ook onze kinderen niet. Die vielen na zoveel indrukken als een blok om 8 uur in slaap.

Waarom we ook alweer naar Berlijn zijn verhuisd?

Voor dit soort dagen dus. Heerlijk.

Angekommen

We zijn er.

Vier dagen inpakken met de allerliefste schoonouders (want wie wil nou bij zoiets helpen, wees eerlijk. Nou, zij wilden dat dus.)

Één ochtend de vrachtwagen inladen met zwager A. en neef R. Die laatste ging hem halverwege de dag ook besturen, dus ook zonder hem waren we er nooit gekomen.

Aankomst in Berlijn: 23.15 uur.

Terwijl moeders de vrouw vrij naar het motto ‘Vrouwen en kinderen eerst’ rustig en gezellig met de trein naar de hoofdstad banjerde.

Volgende ochtend: alles uitladen.

En dan om half twee meteen weer terug; de vrachtwagen inleveren.

Boven in onze woning kwamen we erachter dat het belangrijkste doosje met alle schroeven nog in een lege kamer was achtergebleven. En dus konden de meubels pas twee dagen later in elkaar worden gezet. Gelukkig was daar nog ‘Hotel Mama’ waar we de eerste drie nachten mochten logeren.

En wederom dezelfde schoonouders die eigenlijk hun vakantie aan ons opofferden. Met hun caravan trokken ze naar een camping in de buurt om regelmatig aan te komen waaien en te helpen met uitpakken, ophangen, schoonmaken, inrichten, sorteren, weggooien en nog meer van dat soort verhuisperikelen.

En toen? Ja, toen sliepen we ineens ergens anders.

In een andere stad. In een ander land.

Bekend en bemind, maar als je er dan bent – is het toch weer zo anders.

We zijn weer aan de slag; het alledaagse begint.

Max went op de kinderopvang.

Wij wennen aan ons nieuwe uitzicht.

Aan de bouwmarkten.

Aan de Ämter (alle Berlijnse instanties; die we voor van alles en nog wat nodig hebben. En die van ons van alles en nog wat nodig hebben. Vooral formulieren.)

Aan de stoplichten.

Aan de opstoppingen.

Ik wen ook aan mijn nieuwe bestaan als freelancer (waar te beginnen eigenlijk?).

De ficus went aan zijn nieuwe plek bij het raam (en verliest eerst nog even wat blaadjes).

En Lotta is eigenlijk overal al aan gewend. Handig, die baby’s.

Hopelijk zijn de to-do-lijsten met serieuze zaken snel afgewerkt.

Dan kunnen we eindelijk beginnen aan onze Berlijn-lijst.

Want er is nog zoveel geweldigs te zien en te doen!

We zijn er!

Twee zielen

Het is weer zo’n belangrijke Duits-Nederlandse dag.

We gingen vanochtend naar het Duitse Konsulat om een paspoort voor onze dochter aan te vragen. Prima moment, dachten we zo.

De portier (die ons net als op een vliegveld fouilleerde en keek of we echt geen muntjes in onze zakken hadden) was gelaten. Hij was vandaag Nederlander op Duitse bodem, maar dat deerde hem niet. Niet zo leuk, leek mij. “Over een jaar ga ik met pensioen, en over twee dagen zit ik in de zon in Turkije.” Dat was alles wat ie opperde. Geen enkele vijandige voetbalopmerking viel hem te ontlokken.

Dan de meneer achter het glas die al onze papieren in ontvangst nam. Die sprak wel Duits, maar het bleek niet zijn thuisland. “Polen”, antwoordde hij op de vraag waar hij vandaan kwam. 1-1, schoot me meteen te binnen. De man begon te glunderen. Ze zouden echt nog wel gaan winnen de volgende wedstrijd, dat wist hij zeker. “Maar jullie krijgen het moeilijk vanavond.” Of ie mij bedoelde of vriend J. was niet helemaal duidelijk. Ook hij sprak geen voorkeur uit.

Toen we weer naar buiten kwamen (de portier hield de deur nog even voor ons open; dat hoort zo als je met een kinderwagen op stap bent), was er dan toch nog een leuke verrassing. Een 25 km-karretje, van dak tot wiel gehuld in oranje. De lampen van het wagentje wezen exact richting – jawel – de deur van het Duitse Konsulat. Hier had iemand goed over nagedacht. Veel moeite voor gedaan. Een goeie mop, een vriendschappelijk gebaar haast; reden voor ons en ook de portier om van oor tot oor te glunderen.

Nee, die echte oude wrevel van vroeger, die is verdwenen, dat schreef ook Joris Luyendijk vandaag in een prachtig doordachte analyse.

En nu – terwijl de volksliederen al klinken op het groene veld – staan er twee teams die allebei van mij zijn. Twee zielen – eentje wit/zwart en eentje oranje. En die laatste wint het vandaag van de eerste. Bij mij althans.

Ze moeten simpelweg allebei door. Ik wil niet dat Nederland er na vanavond al uit ligt. En daarom gaat Duitsland niet winnen.

Alleen van Denemarken. Dat dan weer wel.

En dan zien we weer verder.