Haargenau

Vroeger, dat was toen ik met nat haar in een groot bad zat. Thuis. De zeep zat in een netje van zacht plastic. Met gaten erin. Gaf een heel stroef gevoel bij het wassen; pas veel later zou het modern worden en ‘peeling’ heten. Had ik dus als kind al, want douchegel of huidolie waren er niet.

En daarna: pakte mijn moeder de huis-, tuin- en keukenschaar om mijn haar te knippen. Kort. Dat vond ze handig. Als ze me nu met lang haar ziet, zegt ze nog wel eens dat ze het zo leuk had gevonden als ik ook als kind… maar nee, vroeger dacht ze daar heel anders over en moest al dat haar er zo snel mogelijk af.

Dat deed ze zelf, want een kinderkapper hadden we vast ook niet in de buurt. Wel zo handig, met nat haar uit bad, alles bij de hand en aan de slag. Mijn pony werd steevast te kort, en bovendien heel erg scheef geknipt. Mijn moeder geeft gelukkig toe dat ze er geen ster in was.

Nu heb ikzelf een zoon en hoe mooi ik lang haar bij jongetjes van anderhalf ook vind; als ze in de ogen en in het eten gaan hangen, is het toch tijd om er wat aan te doen.

Knippen dus.

De eerste keer gingen we nog naar de kapper. Dat ging goed, maar eigenlijk waren we vooral bezig Max af te leiden met een blauwe auto en 5 minuten later was zijn geduld definitief op. Kostte wel meteen 15 euro.

Dat kan ik beter zelf doen, dacht ik dus. En nu treed ik in de voetsporen van mijn moeder. Ik pak het wel iets professioneler aan, met een kappersschaar van de HEMA. Vriend J. laat Max foto’s op de laptop zien (dat werkt altijd) en ik ga aan de slag met de blonde nekharen. Het gaat verbazingwekkend simpel. Zolang ik alleen maar aan de achterkant knip.

De pony wil hij niet. Alsof ie weet dat het bij mij ook verkeerd ging. Vroeger. Hij verzet zich met handen en voeten, krijst en slaat me van zich af. Nou, dan niet.

Ik wacht tot we in de auto zitten en Max diep in slaap is. Op een hele rustige weg pak ik die laatste ponyplukken die ik nog moet doen en knip er zomaar wat af. Scheef of niet.

Kan hij daar later weer een stukje over schrijven.

89

De val van de muur komt dichterbij.
Twintig jaar geleden. Het was een donderdag, die 9 november, dat hoef ik niet op te zoeken. Ik was 10 en een half jaar oud en merkte niets van een stille revolutie in Leipzig. Dat er duizenden landgenoten gestrand waren in Hongarije: geen idee. En van Schabowski of de Stasi had ik nog nooit gehoord.

Ik lag lekker boeken te lezen op zes hoog zonder lift. En beluisterde Schallplatten in onze Plattenbauwohnung; zo heten de huizen die begin jaren 80 een einde maakten aan de woningnood.

Mijn rode halsdoek lag voorbeeldig in de bovenste la van mijn spaanplaten kastje. Voor onze nationale feestdag op 7 oktober tekende ik honderden blije mensen met rode vlaggetjes. Mijn ‘Abzeichen für gutes sozialistisches Lernen in der Schule’ hing nog net niet boven mijn bed, maar ik was er wel trots op. En toch was ik een materialistisch kind: alles wat ik in november 1989 ambieerde, was een barbie. (Dat kwam door mijn vriendin van één opgang verder, maar dat is een ander verhaal.)

Toen de muur echt viel, sliep ik.
Twee dagen later, op 11 november, stak ik voor het eerst de grens over. Met mijn vader en mijn overgrootoma. Zonder mijn moeder, want die vloog die dag voor het eerst in haar leven naar de kapitalistische vijand – in dit geval was dat IJsland. Ze had maandenlang op haar visum gewacht en toen ze het kreeg, bleek ’t niet meer nodig.

En wij liepen naar de bank, stonden in de rij om 100 DM ‘Begrüssungsgeld’ op te halen en gaven dat vervolgens onmiddellijk weer uit. Ik herinner me etalages met metershoge kerstmannen van chocola en dikke rietjes van de McDonalds die je gratis mocht meenemen. Diezelfde dag nog kreeg ik zo’n roze doos met lange benen in mijn hand gedrukt. Blij wandelde ik weer terug naar huis, naar de oostkant.

Wij hebben er toen geen stukken uit staan hakken; op de beelden van die nacht hoeft niemand te zoeken naar onze gezichten. Mijn moeder was de enige die het late avondnieuws keek. Ze vond het ongelofelijk. Maar is uiteindelijk toch maar naar bed gegaan.

Nu ben ik precies zo oud als mijn ouders toen. En mag ik erover meepraten. Want de val van de muur komt naar Utrecht. Op 7 en 8 november kun je inwoner worden van ‘Niemandsland’. Berlijn en de muur in het midden van Nederland.

Die wereldgeschiedenis gaat ook altijd een beetje over mij. En dus ga ik er nu voor de tweede keer deel van uitmaken.

Dubbele tong

Max groeit tweetalig op.

Althans, is de bedoeling. Zijn eerste woord is al twee maanden ‘auto’. Daar kan hij niet zoveel verkeerd mee doen, immers betekent dat in beide talen hetzelfde. Integratie gelukt. Nou ja, voor even.

In het begin was het raar. Ik woon hier al 11 jaar, en spreek inmiddels 14 jaar Nederlands. Zonder accent, durf ik te beweren, al hoor ik er van menig collega nog wel eens een grapje over. Duits spreek ik alleen aan de telefoon of als ik op familiebezoek ben, dus eens in de twee maanden. En dan moet je dus ineens iedere dag, iedere minuut je moedertaal spreken, anders leert Max het niet.

Want dat staat in de boekjes en de wetenschappelijke tijdschriften: spreek je kind aan in je eigen taal, alleen dan kun je alle gevoelens en emoties ook goed overbrengen. Iedere ouder moet in zijn eigen taal met het kind praten, dan zal hij/zij beide talen even goed spreken. Zonder accent.

Maar wat is je eigen taal als je ineens de derde taal (na Russisch en Engels) zo perfect beheerst dat ie net zo goed je moedertaal had kunnen zijn? Ik moest behoorlijk wennen om in het Duits tegen Max te kletsen.

Gelukkig kwam mijn moeder toen een hele week langs en dat hielp. Met een man op kantoor waren we ineens een Duitstalig huishouden in het Gooi, en sindsdien schakel ik automatisch over op mijn oude moedertaal zodra ik mijn zoontje zie.

Nu is het gek als ik naar een plaatje wijs en ‘Frosch’ zeg, terwijl vriend J. daar een heel ander woord voor gebruikt. Snapt ie dat dan wel? En wat onthoudt hij er uiteindelijk van? Het laat zich nu nog moeilijk raden.

Volhouden, dat is nu het beste advies. Want inmiddels val ik een beetje stil als ik met Max door de stad loop. Als ik in het openbaar Duits tegen hem praat, voel ik me net een toerist. En dus durf ik niet zo goed. Want ik wil geen toerist zijn.

Gehaast gooi ik er dan heel snel een soort excuus in het Nederlands achteraan: “ik voed hem tweetalig op, hoor!”

Wie-o-wie

Ik heb 2 stemmen, staat er op het briefje. Eentje voor de regionale verkiezingen, en eentje voor de landelijke. Al twee weken lang ligt de bruine envelop met inhoud op de kast te wachten tot ik mijn kruisjes zet.

Volgende week zondag zijn er verkiezingen in Duitsland. En aangezien ik mijn paspoort ondanks uitstekende inburgering in dit kikkerlandje nooit heb afgestaan, en dat ook niet van plan ben, hoor ik nog steeds bij de stemgerechtigde Duitse staatsburgers.

Mijn gemeubileerde kamer (dat moet van het Konsulat in Amsterdam om een Duits adres te mogen houden) staat in Doppeldorf Petershagen-Eggersdorf en bij die gemeente hoor ik dus nog steeds te stemmen.

Maar wat? Vier jaar geleden stemde ik op Merkel, omdat ik Duitsland wel een kanselier met een mooi decolleté gunde. Met mijn keuze doorbrak ik toen de familietraditie. Doorgaans stemt mijn familie op de SPD, of anders op de groene partijen. Maar zeker niks met C en ook zeker niks liberaals.

Die C kan me ook nog steeds niets schelen, eigenlijk is het me te traditioneel. En Merkel is de afgelopen maanden zo stil gevallen dat ik niet meer zeker weet of zij nog wel een tweede termijn verdient. De partij met S dan? Net als de PvdA in Nederland – mwa, het zijn allemaal niet zulke duidelijke standpunten. En Duitsland heeft al een behoorlijke grote sociale basis, daar mag eigenlijk wel wat meer liberalisme in…

Dan blijft de partij met F over. De FDP, tegenhanger van de VVD. Liberaal, aangestuurd door een homoseksueel, dus vooruitstrevend. En een sociale faktor kennen ze ook. Maar dan zou ik opnieuw breken met alle familierituelen. “Dat kun je toch niet maken!”, hoor ik ze al zeggen. Maar met vriend J. als ondernemer voel ik nou inmiddels wat meer voor dat soort partijen.

Pfff, die brief moet weg, anders ben ik te laat. De Duitse stemwijzer heb ik ook al geraadpleegd en mijn standpunten komen redelijk met alle drie partijen overeens. Niet makkelijker dus. Een D66, een gulden middenweg, is er niet.

Wat is goed voor Duitsland? Voor het eerst weet ik het echt niet.

Onbekend

Eén dag in het jaar mag ik een handtekening uitdelen. Niet onder een formulier, maar echt, in iemands boekje, met een pen die ik krijg aangereikt en het vriendelijke doch dringende verzoek: “Mag ik een handtekening?”.

Die dag is meestal de Open dag bij mijn werkgever. Dan gooien we alle deuren los en laten de meute binnen die meestal al een half uur voor de gesloten deur staat te wachten. Ieder jaar opnieuw verbaas ik me erover dat er mensen zijn die speciaal voor ons komen en voor de studio’s.

Want eerlijk is eerlijk, die handtekening is natuurlijk super onterecht. Die dag voel je dat je maar een statist bent tussen de echt belangrijke figuren, onze presentatoren. Die zijn op tv en dus zijn ze het meest interessant. De mensen achter de camera boeien doorgaans niet zo. Ook niet als ze met een rood koordje om lopen.

Dus de zin: “Die andere drie ken ik wel, maar u…?” heb ik gisterochtend vaker gehoord dan de vraag om een handtekening. En dat geeft niet, want doorgaans vind ik het een rare bijeenkomst. Wij verslaggevers leggen de mensen uit hoe televisie en radio werkt. Dat de studio’s inderdaad in het echt kleiner zijn dan ze lijken. En dat de presentatoren in werkelijkheid slanker en jonger zijn dan ze er op tv uitzien. Terloops leggen we ook nog uit wat ons beroep eigenlijk is. “Heeft u dat meisje met die kleine camera zien lopen? Ja? Nou, dat doe ik nou ook iedere dag…”.

Wat van al dat praten bij de mensen blijft hangen: geen idee. Sommigen komen hier ieder jaar weer. Al is het maar om dat handtekeningenboekje ooit vol te krijgen.

Oben an der Spree

Berlijn is booming. Dat is al een paar jaar zo, en het lijkt een eeuwig durende toestand te worden. Ongeveer vier jaar geleden vroegen de eerste collega’s aan mij: waarom ben je daar ooit weggegaan? Mijn antwoord was steevast: nou, omdat de stad in 1998 niet zo heel erg spannend was.

Dat slaat natuurlijk nergens op, want van buitenaf bekeken is de stad minstens sinds 1989 zo spannend als geen andere in de wereld. Alleen de Berlijner die dagelijks met de S-Bahn naar school of werk gaat, met een boek in de hand of een vermoeide blik door het raam, starend naar bruingrijze betonlandschappen, die merkt daar weinig van. Ik dus. In 1998.

Maar gelukkig ben ik weggegaan en met kleine stapjes steeds weer dichter bij de stad gekomen. Dankzij Nederlandse vrienden en toeristen die de stad van me dreigden af te pakken, heb ik mijn nieuwsgierigheid weer terug en zoek ik nu bij ieder bezoek nieuwe plekken op.

Eén van de volgende stappen wordt een ronde door het nieuwe techno-hart van Berlijn, de Spree, samen met vriend J.. Langs de rivier, zowel aan de Oost- als aan de Westkant, zitten de beste minimal- en electroclubs van de stad verstopt. Dankzij ijverige muziekkenners worden ze langzaamaan bekender. En ook steeds beminder, want grote bouwprojecten staan op stapel die diezelfde disco’s zomaar weer kunnen laten verdwijnen.

Ondernemers die geld brengen – of toeristen die dansen. De stad staat voor een moeilijke keus.

We hebben nog even, dus voordat het einde nadert, gaan we feesten.

Dat wordt ook eens tijd, want de laatste keer dat ik in mijn eigen stad regelmatig uit ging, is inmiddels 17 jaar geleden.

* Op de foto boven: Bar25, amper herkenbare ingang met hartjes aan de Holzmarktstraße

Berlijnse kroketten

Hij valt bijna niet op, tussen al die grijze panden in Friedrichshain. Al vaker reed ik er met de auto langs en zag in een flits een oranje molen op de deur. Wat het verder precies was, daar had ik nooit naar gekeken.

Tot ik afgelopen donderdag op zoek was naar een onderwerp voor een grappige reportage. Toen schoot ie mij weer te binnen. Mijn vader haalde een bonuskaart uit zijn zak. “Hier, je kan punten sparen bij hem. Ik heb er laatst kibbeling gegeten.”. Mijn vader houdt erg van kibbeling, en als je dat tegenwoordig in Berlijn kan krijgen, is dat best iets bijzonders.

Want Duitsers kennen dat helemaal niet. Ook geen kroketten, of een frikandel, kaassoufflé of bamibal. Daar komt nu wel snel verandering in, want Uwe is met een opmars bezig. Of ie de döner- en currywurststands kan verslaan? Wie weet. Maar Uwe is wel goed bezig.

Voor de Nederlandse vakantieganger die ook in het buitenland graag eigen voedsel verorbert: u hoeft niet verder te zoeken. Neue Bahnhofstraße 26, daar moet u zijn.

En ik heb het zelf getest: best lekker. Bovendien heb ik het gefilmd, dus kijk zelf maar hoe Uwe het er vanaf brengt.