Het is een cliché. Boeren blijven vooral op hun land en geen paard dat hen de grote stad in krijgt.
Niet perse waar, weet ik nu.
Sinds gister ken ik een aardappelboer die de verre reis vanuit Noordoost-Groningen naar Berlijn aandurfde. Zijn erf staat in Roodeschool, dat is dus niet alleen het Noordoosten van Nederland, maar ook nog eens het Noordoosten van de noordelijkste provincie. En het laatste treinstation van Nederland. Hier stopt alles. (Ok, de Eemshaven heb je ook nog, maar gemakshalve laat ik die voor deze column even achterwege).
Die aardappelboer uit Roodeschool is de vader van mijn oud-huisgenote uit Groningen. Zij is de reden dat ik überhaupt weet wat een boer is en wat ie doet, waarom er in augustus alleen maar over piepers gepraat wordt en dat dat dus ook kan – op het land leven, kilometers ver naar school fietsen, niets anders dan kale vlaktes zien en dat toch overleven.
Deze boer en zijn vrouw (die dus minstens evenveel doet in het bedrijf en ook nog de administratie bijhoudt) staan nu op mij te wachten in de Knesebeckstraße. Voor een mooi hotel. “Prachtig! Alles! Dit! De stad! En Potsdam! En het verkeer! Schitterend!” schalt het mij tegemoet. Ze zijn al drie dagen in de stad en hebben dus al wel een beetje iets gezien.
Toen ik hoorde dat ze naar Berlijn zouden gaan, had ik voorgesteld hen een dagje mee op sleeptouw te nemen. Ik heb wel eens bij hen gelogeerd jaren geleden, aan hun keukentafel gezeten, de gigantische grote schuren bewonderd, de bergen aardappels, hen uitgevraagd over hoe dat in zijn werk gaat. Waar ze die overal verkopen en of je daarvan rond kan komen.
Ook nu leerde ik weer iets van hen. Terwijl we in bus 100 zitten en van het Westen naar het Oosten van de stad rijden, vertellen ze dat ze vaak rond deze tijd op vakantie gaan. De piepers zitten in de grond, het is wachten geblazen en dus is mei een mooie tijd om het erf even het erf te laten en iets voor lichaam en geest te doen. Het is niet hun eerste keer in een grote stad. Ze rijden naar Denemarken, zijn een paar jaar geleden in Dresden geweest, zijn geïnteresseerd in geschiedenis en urenlang lopen vinden ze geen enkel probleem.
Het is een feest om hen rond te leiden. Ze vragen mij het hemd van het lijf en ik moet geregeld Wikipedia raadplegen om antwoord te kunnen geven. Ze bedanken mij, betalen mijn Flammkuchen en kijken gefascineerd naar de restanten van de muur in de Bernauer Straße. Ze weten veel van de twee Duitslanden, hebben het ook in de jaren ’80 allemaal op de voet gevolgd en vinden het haast jammer dat ik nog maar 10 jaar oud was toen de muur viel. Want anders waren mijn herinneringen misschien nog een tikkeltje spannender geweest.
We wachten op de metro. “Dat is zo mooi, he? Dat je precies kan zien hoe lang je moet wachten! Kijk dan, nog 2 minuten. En ze zeggen precies welke stations er allemaal komen. Dat heb je bij onze bus niet.”
Prachtig vinden ze het in de stad. En het is oprecht. Ze kijken met grote ogen om zich heen en ik geniet ervan dat ze een mooie tijd hebben. Morgen vertrekken ze weer naar de stilte van hun land. Naar de schuur en naar de trekker. Naar al die hectare grond met heel veel niets erachter.
Af en toe denken ze dan misschien aan mij en aan hoeveel minuten het nog zal duren voordat mijn volgende metro vertrekt.
Mooi! X